
15 februari Maïsteelt op biologische boerderijen in België
De biologische landbouw en zeker de biologische melkveehouderij zit in de lift. De vraag naar biologische melk neemt jaarlijks toe en steeds meer veehouders wagen de sprong. De grootste uitdaging bij bioveehouderij zit in het telen van ruwvoeder zonder de inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Zeker voor de maïsteelt is dit niet evident en het belang van een aangepast ras is niet te onderschatten. Het gezaaide ras moet namelijk zowel veevoedkundig als teelttechnisch passen voor gebruik in de biologische veehouderij.
Teelttechnisch
Naast opbrengst zijn een aantal specifieke kenmerken zoals jeugdgroei en snelheid van bodembedekking belangrijk voor de biomaïsteelt. Andere kenmerken die ook belangrijk zijn in de gangbare maïsteelt zijn legervastheid, builenbrandtolerantie en droogtetolerantie.
Voederwaarde voor het biologische rantsoen
Rantsoenen op biologische veebedrijven bevatten vaak een groot aandeel grasklaverkuil. Grasklaver brengt veel ruw eiwit aan waarvan een groot deel onbestendig is. Het is belangrijk om via een goede maïsrassenkeuze veel zetmeel aan te brengen in het rantsoen. Het zetmeel is best grotendeels onbestendig zodat de verhouding pensenergie en penseiwit in verhouding is. Uiteraard is ook verteerbaarheid een belangrijke voederwaardeparameter voor biomaïs.
Emeleen en LG 30.215: LG-biomaïsrassen
EMELEEN (FAO 200) is een vroegrijp kuilmaïsras met een uitstekende voederwaarde uit zetmeel en verteerbaarheid. Door zijn vroegrijpheid is het ras uitstekend geschikt voor een latere zaai. Het ras heeft een zeer hoge opbrengst in de kuil.
LG 30.215 (FAO 215) is het eerste Hydraneo-ras in België en heeft een uitstekende droogtetolerantie. LG 30.215 blinkt uit op het gebied van jeugdgroei en bodembedekking. Als dubbeldoelras kan de LG 30.215 zowel gehakseld als gedorst worden. Als kuilmaïs is LG 30.215 rijk aan onbestendig zetmeel.