
22 februari Maïsteelt op biologische boerderijen
De biologische landbouw en zeker de biologische melkveehouderij zit in de lift. De vraag naar biologische melk neemt jaarlijks toe en steeds meer veehouders wagen de sprong. De grootste uitdaging bij bioveehouderij zit in het telen van ruwvoeder zonder de inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Zeker voor de maïsteelt is dit niet evident en het belang van een aangepast ras is niet te onderschatten. Het gezaaide ras moet namelijk zowel veevoedkundig als teelttechnisch passen voor gebruik in de biologische veehouderij.
Teelttechnisch
Naast opbrengst zijn een aantal specifieke kenmerken zoals jeugdgroei en snelheid van bodembedekking belangrijk voor de biomaïsteelt. Andere kenmerken die ook belangrijk zijn in de gangbare maïsteelt zijn legervastheid, builenbrandtolerantie en droogtetolerantie.
Voederwaarde voor het biologische rantsoen
Rantsoenen op biologische veebedrijven bevatten vaak een groot aandeel grasklaverkuil. Grasklaver brengt veel ruw eiwit aan waarvan een groot deel onbestendig is. Het is belangrijk om via een goede maïsrassenkeuze veel zetmeel aan te brengen in het rantsoen. Het zetmeel is best grotendeels onbestendig zodat de verhouding pensenergie en penseiwit in verhouding is. Uiteraard is ook verteerbaarheid een belangrijke voederwaardeparameter voor biomaïs.
LG 31.219 en LG 30.215: LG-biomaïsrassen
LG 31.219 (FAO 210) is gekend als het ras met de beste droogtetolerantie in België. Het ras heeft een goede jeugdgroei en legervastheid. Als dubbeldoelras heeft het ras een hoog gehalte aan onbestendig zetmeel in de kuil.
LG 30.215 (FAO 215) is de voorloper van de LG 31.219. Dit was het eerste Hydraneo-ras in België en heeft een uitstekende droogtetolerantie. LG 30.215 blinkt uit op het gebied van jeugdgroei en bodembedekking. Als dubbeldoelras kan de LG 30.215 zowel gehakseld als gedorst worden. Als kuilmaïs is LG 30.215 rijk aan onbestendig zetmeel.
Getuigenis Herman D’Hauwe (Sint-Lievens-Houtem) – Melkvee
Herman koos enkele jaren terug voor de biologische melkveehouderij. Hij melkt een 130-tal koeien aan een gemiddelde productie van 35 l/koe/dag.
De biologische maïsteelt is niet eenvoudig. De onkruidbestrijding dient uiteraard volledig mechanisch te gebeuren. Daarom is Herman zeer bewust bezig met zijn rassenkeuze. Hij wil een ras met een goede jeugdgroei.
De rijen dienen snel te sluiten en de maïs moet snel herstellen na een mechanische onkruidbestrijding.
In 2020 werd gezaaid op 20 mei na een zware snede grasklaver. De opkomst was goed en het gewas was snel vertrokken.
Wat betreft het rantsoen laat Herman zich adviseren door Jan Bourgeois. Gezien het percentage maïs in een biologisch rantsoen wat lager ligt, mag er gerust gekozen worden voor een zetmeelras. Er wordt ook veel MKS gevoederd, waardoor Herman een dubbeldoelras kiest dat zowel voor de kuil als voor MKS goede opbrengsten en kwaliteit geeft.
De kuilanalyse van de maïs in 2020 bevestigt dit ook. Hoewel het drogestofgehalte aan de hoge kant ligt, heeft LG 30.215 toch een %NDF van 54,4. Het zetmeelgehalte zit dan weer op 387. Deze hoge waarden brengen de kuil op een VEM-gehalte van 1018 en dit is de perfecte basis om het niveau van 35 l/koe/dag op dit bedrijf te behouden.